Verschillende genres
Het einde van de Samenwerking
Een kort sciencefiction verhaal
Door: Hans Jansen
We hadden de Wijkcommissaris voor Culturele Diversiteit nooit zo veel macht en bevoegdheden moeten geven, overwoog de voorzitter. Zijn schoenen sopten. Hij was op weg naar wat nog een paar maanden zijn huis zou zijn. Het was een wonderlijke bijeenkomst geweest. De Wijkcommissaris had zich onverbiddelijk opgesteld. Bij nationaal referendum hadden hij en zijn collega’s nu eenmaal inderdaad de bevoegdheid gekregen aan een gebouw een multiculturele functie toe te kennen. Er wonen nog wel weinig, misschien zelfs geen gelovigen in de omgeving van het ‘bezit’ van de Samenwerking, had hij destijds al uitgelegd, maar juist daarom getuigt het van respect om wat nu de bibliotheek is te sluiten en in dat gebouw een gebedshuis te vestigen. Het ging bovendien toch om een bibliotheek met voornamelijk vermaaksboeken. Ach, wat was het lang geleden en wat leek het tegelijkertijd dichtbij.
De toenmalige voorzitter, een ex-communist, had die aanwijzing tot gebedshuis verdedigd en gesteund. Hij had op de internationale verantwoordelijkheden van de gegoede leden van de Samenwerking gewezen die te goedkoop woonden en er bovendien warmpjes bijzaten, terwijl er elders in de wereld mensen op straat moesten bidden. Hij had van een dwarse ledenraad zijn zin gekregen, maar herkozen was hij niet. En nu dan vanavond de laatste consequenties van de besluiten die toen genomen waren.
Toen dat gebedshuis er eenmaal was, bleek meteen bij de opening al dat er iets niet klopte. De voorganger van het gebedshuis moest voor het theedrinken met de Burgemeester uitwijken naar Wildschut. Het had enorme moeite gekost Wildschut goed alcoholvrij te krijgen. Dat had wel wat gekost, maar de Gemeente had het zwaar gesubsidieerd. Bierpompen waren sierlijk weggewerkt, flessen met sterke drank en likeur waren goed afgedekt. Maar die subsidie was geen weggegooid geld voor een eenmalige gebeurtenis geweest. In het gesprek met de Burgemeester wees de voorganger hem er op dat een etablissement waar alcohol geschonken wordt aan hetzelfde plein waar ook een gebedshuis staat bijzonder ongebruikelijk is, en ook door de godsdienstige wetten verboden wordt. De Burgemeester handelde meteen. Hij wist in een kort maar goed gesprek de eigenaar van Wildschut zo ver te krijgen dat er tegenover het nieuwe gebedshuis van af de eerste dag geen alcohol meer geschonken zou worden.
Later was er een keuken aan het gebedshuis vastgebouwd, wat jammer was van de tuin achter het gebouw. Maar het verdwijnen van die tuin was onvermijdelijk. De waardigheid van een voorganger belet het hem om tussen de dagelijkse gebeden steeds met zijn gevolg de straat te moeten oversteken voor spijs en drank. Toen die keuken aan het gebedshuis er eenmaal was, werd het beleid van Wildschut om aan bezoekers geen verboden dranken meer te serveren, toch maar voortgezet. Die maatregel paste immers in de toen nog recente wetgeving over het respect dat aan godsdiensten verschuldigd is. Er waren bovendien immers uitwijkmogelijkheden genoeg. Ja, toen nog wel.
Wie herinnert zich de volgende stap niet. Het Eigen Huis, boven en naast het gebedshuis, werd ambtswoning van de voorganger en zijn staf. Er werden een sportzaal en een dojo ingericht waar de jongemannen die de voorganger omringden konden trainen. De Samenwerking heeft de verbouwing nog betaald, op voorwaarde dat het einde nu bereikt was, en het bezit van de Samenwerking verder onaangetast zou blijven. De Wijkcommissaris voor Culturele Diversiteit wilde dat wel toezeggen, maar voor een periode van ten hoogste tien jaar. De voorganger meende dat hij niet bevoegd was zulke toezeggingen te doen. Heel de aarde behoort aan God, legde hij uit.
Er was niet veel keus: zulke toezeggingen werden goed genoeg bevonden. Bovendien beschikte de Wijkcommissaris over een verklaring van de kerken in Oud-Zuid, die het diversiteitsbeleid van de Wijkcommissaris volledig steunden. Het was erg jammer dat de Ledenraad van de Samenwerking geen toestemming had weten te krijgen van de Wijkcommissaris van Openbare Orde om deze kwestie op haar agenda te zetten. Maar Openbare Orde had het sterk afgeraden deze kwestie te agenderen, ‘om erger te voorkomen’. Zoals gebruikelijk was dat advies vrijwillig opgevolgd.

Maar nu. Ook de voorzitter zijn eigen huis uit. Nu ja, er werd voor opvang gezorgd. Net als de andere leden van de Samenwerking die hun huis ter beschikking van de culturele diversiteit hadden moeten stellen, mocht hij met zijn vrouw en drie kinderen in een van de kamertjes van Huize Lydia verblijven. Hij zou niet verplicht worden daar nog logé’s ingekwartierd te krijgen. De noodzaak af en toe iemand in te kwartieren was goed verklaarbaar, want Lydia telde nu eenmaal minder kamers dan er huizen geweest waren binnen het bezit van de Samenwerking. Toch werd dat inkwartieren meestal wel als overlast ervaren. Hij was in ieder geval blij dat het hem niet overkwam.
Kijk, dat gebedshuis was meteen bij de opening al een groot succes gebleken. Van heinde en verre stroomden gelovigen toe, en al snel werden er, behalve de dagelijkse gebedsdiensten, ook lessen en colleges godgeleerdheid en recht gegeven, eerst nog in het gebedshuis zelf maar al spoedig in de voormalige school aan de andere kant van de straat. Die ‘Beatrix Madrassa’ werd destijds nog geopend door een kleinzoon van Beatrix, die tot het ware geloof was overgegaan. De Madrassa was, zoals iedereen die de buurt kent begrijpen zal, gevestigd in de oude Beatrixschool. Van MULO naar Madrassa. De vooruitgang is niet te stuiten. Zeker niet als zij geleidelijk voortschrijdt. Toch werden de problemen nu ineens veel groter. De docenten van de Madrassa konden natuurlijk wel in de bejaardenwoningen in de voormalige Beatrixschool gehuisvest worden, dat was het probleem niet, maar de studenten? Waar moesten die heen?
Heel lang was het zo geweest dat de helft van de vrijkomende huizen toch nog voor de leden van de Samenwerking ter beschikking kwam. Die moesten dan wel in een gesprek met een ambtenaar van Culturele Diversiteit en een ambtenaar van Openbare Orde gescreend worden, en misschien ook wel door verder geheime Veiligheidsdiensten, want ze kwamen natuurlijk wel midden tussen studenten en docenten van de madrassa te wonen. Wat kleding betreft, schiep dat natuurlijk verplichtingen maar die waren duidelijk. Ook mochten er geen affiches met ongepaste afbeeldingen aan de ramen bevestigd worden, of schilderijen in huis worden opgehangen waar te veel bloot op stond wanneer dat van buiten zichtbaar was. Het was wel toegestaan kranten te lezen waar cartoons in stonden, maar het was niet toegestaan een abonnement op zo’n krant te nemen. De vrijheid van meningsuiting werd immers geheel onverkort gegarandeerd. Maar het zou niet goed zijn wanneer er per ongeluk zo’n krant op een verkeerd adres bezorgd werd, en de cartoons plotseling bij de madrassa-studenten terecht zouden komen: een vanwege de leeftijd licht ontvlambaar volkje!
De regeling waarbij de helft van de huizen studentenwoningen moesten worden voor de madrassa-leerlingen had tot veel protest geleid onder de jongere leden. Jarenlang hadden die de (bescheiden) contributie betaald, en, belangrijker nog, hoop gekoesterd, en nu werden hun kansen ineens gehalveerd, terwijl de druk op de huizenmarkt toch al zo groot was. Dat het plantsoen van de Harmoniehof geasfalteerd werd, om er een parkeerplaats van te maken voor de bezoekers van het gebedshuis, was natuurlijk ook een teleurstelling geweest, maar niemand was verplicht de hele dag naar buiten naar het asfalt te kijken. Daar was over heen te komen. Spijtiger was dat de kans om in een van de huizen van de Samenwerking gehuisvest te worden, drastisch was afgenomen, maar qua smartelijkheid werd dat volgens het bestuur gecompenseerd doordat de aantrekkelijkheid van die mogelijkheid even sterk was verminderd.
En ja, er was op een gegeven moment ook nog een maatregel afgekondigd dat wie als student zijn studie aan de Beatrix Madrassa wist af te ronden, zijn studentenwoning niet hoefde te verlaten. Sterker nog, de woning werd dan op kosten van de eigenaar opgeknapt en weer geschikt gemaakt voor gezinsbewoning. Daar had de ledenraad wel lang over moeten discussiëren, maar de vertegenwoordiger van de Wijkcommissaris voor Diversiteit, die bij uitzondering de vergadering had mogen bijwonen had de meerderheid van de leden toch weten te overtuigen. Het effect dat de buurt op die manier langzaam volliep met afgestudeerde voorgangers en je er steeds minder gewone mensen tegen kwam, werd lang niet door iedereen gewaardeerd, maar er was natuurlijk weinig aan te doen. En ja, bent u wel eens een gewoon mens tegengekomen? En hoe beviel dat?
Toen kwam de Grote Ommekeer, een reeks van wetswijzigingen die Nederland fundamenteel hebben veranderd. De eerste wetswijziging betrof politieke partijen die respectloos jegens religie waren, of rassistisch. Die werden verboden door een speciaal daartoe ingesteld Hof van Ommekeer. Wie iets met zo’n partij te maken had, verloor uiteraard zijn stemrecht. De tweede stap, en die was voor de Samenwerking relevant, was de nieuwe wet op verenigingen. Vrijheid van vereniging werd als vanouds gegarandeerd, maar om als rechtspersoon te mogen optreden, diende een vereniging voldoende divers te zijn. Het aanhouden van een bankrekening of het bezitten van onroerend goed kon niet worden toegestaan aan verenigingen die niet voldeden aan de wettelijke diversiteitseisen.
Eigenlijk vond iedereen dat wel redelijk, maar niemand had voorzien hoe de rechter deze wet uit zou leggen. De diversiteit werd getoetst over het gehele ledenbestand sinds het begin van de 21ste eeuw, dus eigenlijk deels met terugwerkende kracht. Beroep op bijzondere omstandigheden werd als rassistisch en respectloos gezien, en was dan ook niet mogelijk. Iedereen begreep dat dit redelijk was, anders zou een vereniging door het haastig inschrijven van een handjevol papieren leden zichzelf divers kunnen proberen te verklaren zonder dat werkelijk te zijn. Nee, de historische reële werkelijkheid diende bij de diversiteitsverklaringen betrokken te worden.
Daar kwam nog een probleem bij. De gehele Mozartkade, tegenover de Reinier Vinkeleskade, was afgebrand. Het was haast wel zeker brandstichting, maar niemand wist er het fijne van. Er zou een rabbijn gewoond hebben. De madrassa-studenten hadden zich al vaker afgevraagd of het zo dicht op elkaar wonen van aanhangers van verschillende godsdiensten wel te rijmen was met het respect dat iedere godsdienst verdient, zeker daar waar het rabbijnen betreft. Maar goed, dat probleem was nu opgelost, en wat nu te doen met de vrijgekomen grond? Het Bestuur van de Samenwerking wilde die wel kopen, en er Samenwerkingswoningen neerzetten, ook wanneer die deels of grotendeels naar de Madrassa-studenten zouden gaan, want dit zou het Bestuur de gelegenheid geven om op een constructieve wijze haar respect voor religies te laten zien.
Het Madrassa-bestuur had daarentegen andere plannen: er moest daar een tweede gebedshuis komen, want de groenstrook van de Apollolaan kon dan heel goed door de bezoekers als parkeerplaats gebruikt worden. Ook was het Madrassa-bestuur van oordeel dat de gelegenheid aangegrepen moest worden om de straatnamen in die omgeving aan te passen aan de nieuwe diversiteitsregels. De wat strengere voorgangers zijn zoals bekend van mening dat wie naar muziek luistert, op de Laatste Dag vloeibaar lood in zijn oren gegoten zal krijgen. Daarom kon eerbetoon aan een musicus als Mozart door een kade naar hem te vernoemen waar een gebedshuis gevestigd zou worden, toch eigenlijk niet onbeperkt getolereerd worden. Ook een heidense afgod, Apollo, was als naamgever aan een straat waar een gebedshuis zou komen te staan toch bepaald een ongelukkige keuze.
Hoe het ook zij, Bestuur en Ledenraad van de Samenwerking hadden op advies van de Wijkcommissaris voor Diversiteit de aanwijzing de coöperatie wegens onvoldoende diversiteit op te heffen uiteindelijk geaccepteerd. Eigenlijk was het natuurlijk geen aanwijzing geweest de organisatie op te heffen, want de vrijheid van vereniging mocht niet worden aangetast, die werd door de grondwet gegarandeerd. Het ging in feite alleen om een aanwijzing om vanaf dit moment zonder bezit van onroerend goed of een bankrekening verder te gaan. Er waren leden die een kelder aan de Amstel gehuurd hadden, en van daaruit de Vereniging hadden willen voortzetten, maar dat was wettelijk niet mogelijk, de nieuwe club was immers niet voldoende divers. De laatste woningen werden nu maar ontruimd en aan het madrassa-bestuur ter beschikking gesteld. Doorgaan was in theorie natuurlijk heel goed mogelijk geweest, de vrijheid van vereniging was immers niet opgeheven. Maar in de praktijk zou het waarschijnlijk gewoon niet lukken. Het deed de voorzitter pijn. Het einde van zijn voorzitterschap. Het einde van een trotse organisatie die meer dan honderd jaar bestaan had.
Met lood in de schoenen was de voorzitter de werkkamer van de notaris binnengestapt. De voorzitter van het madrassabestuur was er al. Het was een korte plechtigheid. De meeste tijd was nog heengegaan met het controleren van de diversiteitsverklaring van het notariskantoor zelf. Daarna in de motregen alleen naar huis. De rest van het Bestuur was al afgetreden. Gelukkig was het niet ver. Vanaf de toren op het Roelof Hartplein klonk de oproep tot het nachtgebed. Wie was die Roelof Hart in godsnaam ook weer geweest? Kon die naam nog wel? Ach, het was gelukkig niet meer aan hem om daar over te vergaderen.
Waarom dit een sciencefiction verhaal:
Een benauwend verhaal, benauwend omdat het geen ondenkbare uitkomst is.
Benouwend omdat het verhaal gesitueerd is in een nu nog een van betere wijken van Amsterdam.
Maar elders bestaan er al wijken waar de etnische schoonmaak haar lelijke vormen begint te tonen.
Wie niet voldoet aan de moslim mores wordt weggepest.
Maar het is een sciencefiction dus het hoef niet zo te worden (het kan wel)
ik denk niet dat het zo ver zal komen.
Zodoende won de keizer deze strijd en hij werd heerser over Brittannië. Hij regelde daar alles, zoals hij het wou en toen stak hij weer met zijn leger de zee over. Die Romeinse keizer had altijd maar honger naar nieuw land, daarom besloot hij nu eens regelrecht naar het oosten te varen om te zien, of hij daar ook soms in streken kwam, die de moeite van het veroveren waard waren.
"Naar het oosten!" beval hij dus en de slaven roeiden en de kapiteins richtten de stevens van hun galeien oostwaarts.
Midden op zee brak een hevige storm los. Huizenhoge golven namen de galeien op en smeten ze her en der, zodat ze elkaar spoedig uit het gezicht verloren. Bovendien werd het midden op de dag aardedonker, felle bliksemschichten schoten door de lucht, de ratelende donderslagen volgden elkaar snel op. Twee galeien werden tegen elkaar gesmeten en barstten uiteen. Enige ogenblikken klonken de kreten van de verdrinkenden boven het stormgeloei uit, toen vulde alleen weer het geraas van wind en water de ruimten. Dag en nacht waren één, duisternis heerste over de wereld. De mensen op de schepen streden met verbeten woede tegen een macht, die hun wapens niet vreesde.
Eindelijk brak het licht door, de storm legde zich. De galei van de keizer was op een eenzaam strand geworpen. Overal lagen brokstukken van schepen, vele lijken spoelden weldra aan. Langzamerhand echter ontmoetten elkaar van noord en zuid kleine legergroepen. Het waren ellendige dagen, waarin de keizer met moeite zijn mannen samenbracht. Toen trok hij het land in, verder naar het oosten. Eerst moesten ze waden door duinen van zand. Toen kwamen ze in een vlakte.
Hier werd het er echter niet beter op. Ze stieten op een wild volk. Ruig en dapper was dat. Het waren voorzaten van de Hollanders. Ze woonden in en om een sterke burcht, die ze Slavenburg noemden. Die stond in de streek, waar nu ongeveer het Westland is. Dat volk vocht als één man tegen de krijgers, die van de kant van de zee kwamen. Hun strijdbijlen flikkerden in het zonlicht bij houw op houw, hun speren suisden fluitend door de lucht heen. Menig Romeins soldaat beet in het zand en vond de dood, die hij pas op zee ontgaan was.
Ten slotte echter zegevierde de keizer ook hier. Hij sloot een bondgenootschap met die mannen en toen leefde hij daar met zijn leger enige tijd.
Daarna dreef de landhonger hem weer verder. Maar dat zat hem niet glad. Hij kwam al spoedig met zijn mannen aan het grote bos, dat zich destijds uitstrekte over geheel Holland. Hij kon er niet omheen, hij moest er dwars door.
"Recht erdoor!" beval hij dus. En de grond dreunde onder de sterke schreden van die mannen. Het was een geluid, dat dreigend voortrolde door het bos. Al spoedig echter rolde hen van de andere zijde nog een dreigender geluid tegemoet. Het was een geluid, dat niets menselijks meer had: brullen en loeien. Het waren dieren, die naderden. De haren rezen de keizer te berge. Uit de woudeenzaamheid drongen die dieren op, leeuwen, beren, oerossen, wolven, wilde varkens, en besprongen het leger aan alle kanten, onder gegrom en geloei en gehuil. Zo iets had de keizer nog nooit beleefd. Er was geen doorkomen aan. Er was maar één manier om de dood te kunnen ontkomen: terug, terug.
"Terug!" beval toen die Romeinse keizer, terwijl hij toornig op zijn tanden knarste.
Dat waren die mannen, die nog nooit hadden moeten vluchten: nu vluchtte hun gehele leger voor de dieren uit dat woud. Ze vluchtten allen, tot ze weer aan de Slavenburg kwamen. Eerst daar waren ze in veiligheid.
"Wat is dat voor een woud?" vroeg de keizer aan de hoofdman van de burcht. Zijn stem was hard, maar de hoofdman hoorde er toch de schrik en de angst in. De oude wrok tegen de Romeinen werd weer in hem wakker.
"Dat woud heeft geen naam," antwoordde hij duister.
"Nooit gehad?" vroeg de keizer verwonderd. "Kunt u ook zeggen, hoe groot het is?"
"Men zegt, dat het tien mijlen lang en drie mijlen breed is."
Toen vroeg de keizer, of er ook mensen woonden in dat woud.
"Dat weet ik niet," antwoordde de hoofdman. "Maar ik weet wel, dat het beter voor u zal zijn om niet meer te trachten er doorheen te breken."
"Zo, en waarom zal ik dat niet doen? Ik ben een Romeins keizer, hoofdman!"
"Is het een eer voor een Romeins keizer om zijn leven te verliezen in de muil van beren en wolven?"
De keizer zweeg. Hij stampte met de voet.
"Ge zult stellig de helft van uw mannen verliezen in dit woud," vervolgde de hoofdman. "En de rest vindt aan de andere zijde de dood."
"Aan de andere zijde?" vroeg de keizer. "Hoe bedoelt u dat?"
"Omdat daar Friezen wonen, Heer. Dat zijn mensen, hoog van gestalte, ruig van haar, sterk van lichaam en zo onstuimig in hun moed, dat ze voor hun vijanden nog erger zijn dan deze dieren."
Nu zweeg de keizer lang. Strak zag hij naar het oosten, zijn blik ging langs de zoom van dat woud. Het lag daar zwijgend en duister. Het verborg duizend doden.
"Dat is een woud zonder genade," mompelde hij toen, en wendde zich voorgoed af.
De volgende dag sloeg hij met zijn leger de weg naar het zuiden in en zocht langs de rivieren aanlokkelijker streken op. Nog eeuwen lag daar het Woud zonder Genade, geen mens vond er doorgang noch zocht er toevlucht in.
het is een oud verhaal want het speeld zich af de Romeinse tijd.
Ook in het verhssl spreekt men over een groot bos. ik ken niet echt een groot bos in nederland.
het bos waar ze over spreeken lag bij de Rein en nu is het een grote door vaart voor boten.
Maak jouw eigen website met JouwWeb